Over het feit dat ETFs met hun lagere kostenratio’s aantrekkelijk zijn als kernpositie voor een lange termijnportefeuille, is de financiële industrie het stilaan wel eens. Maar hoe is het gesteld met de toegangsprijs om te beleggen in ETFs? Daarover bestaat nog heel wat discussie. Om dit goed te begrijpen, moeten beleggers begrijpen hoe de kostenstructuur voor het beleggen in ETFs in elkaar zit.
Het belang van liquiditeit
Beleggingen worden vaak omschreven als liquide (of niet liquide, ook wel illiquide), maar wat wil dat precies zeggen? Liquide beleggingen zijn goedkoop te verhandelen en het is steeds mogelijk om een koper of verkoper te vinden. Liquide beleggingen, zoals de aandelen van megaorganisaties als Royal Dutch Shell, wisselen snel van hand en de individuele transacties in deze aandelen hebben een minimale impact op de marktprijs. Illiquide beleggingen daarentegen hebben doorgaans minder kopers en verkoper. Bovendien kunnen deze beide partijen sterk van mening verschillen over de waarde van de beleggingen, wat de “marktwaarde” onduidelijk maakt.
De verschillen hoeven niet zo extreem te zijn, liquiditeit kent verschillende gradaties. Zelfs de goedverhandelde individuele bedrijfsobligaties hebben de neiging om minder liquide te zijn dan de aandelen van dezelfde onderneming. Dat komt omdat op de aandelenmarkten er vaak slechts één of twee aandelenklassen zijn, terwijl er een dozijn obligatieuitgiftes kunnen bestaan. Ten opzichte van megaorganisaties lijken de aandelen van een kleine organisatie – hoewel ze nog steeds voldoende liquide zijn om eenvoudig in te handelen – relatief illiquide.